Ontwikkelen begint met bewegen

Het kind kan pas goed ontwikkelen en ‘alles eruit halen wat er in hem zit’ als zijn lijf en brein basisbewegingspatronen begrijpen en als team kunnen uitvoeren. Deze bewegingspatronen vormen de basis van alle sensorische, motorische, sociaal-emotionele en cognitieve vaardigheden. Dit gegeven is nog minder bekend. Men gaat met het kind waarbij de ontwikkeling anders gaat dan gewenst, vaak alleen aan de slag met dat wat er mis gaat. Bijvoorbeeld: Het kind dat moeite heeft met lezen ‘moet’ regelmatig lezen om dit te verbeteren. Het kind dat niet gewenst gedrag vertoont zal gecoacht worden om dit gedrag te veranderen. Het kind dat moeite heeft met fijn motorische vaardigheden zal deze vaardigheden moeten oefenen. Dit zal resultaat geven, maar soms is het niet de meest efficiënte ondersteuning voor het kind: alle ontwikkeling begint namelijk met bewegen in de basis.

Om goed te functioneren zijn vele radertjes in het lijf en brein nodig

Een kind kan zijn volledige potentieel benutten als zijn lijf en brein elkaar goed begrijpen. Dat is gelukt als het kind weet dat het – een voor – en een achterkant heeft – een boven en beneden – een links en rechts – en de bewegingen die hierbij horen goed kan uitvoeren. Deze bewegingen vormen de basis van al het functioneren en zijn onlosmakelijk verbonden met een bepaald deel van het brein. De bewegingen zorgen ervoor dat het kind zich veilig kan voelen, aandachtig is, zich stabiel voelt waardoor het zich kan verbinden met zichzelf en de wereld om hem heen, informatie kan verwerken en tot handelen komt.

 

De bewegingspatronen zijn ‘verpakt’ in de vorm van primaire reflexen. Primaire reflexen zijn aangeboren bewegingen die niet met ‘de wil’ zijn aan te sturen en bestuurd worden vanuit de hersenstam. Iedere gezonde, pasgeboren baby beschikt over vele reflexen die zich in een vaste volgorde en in een vaste periode ontwikkelen. Deze bewegingen ontstaan al in de baarmoeder. Ze vormen de basis voor de ontwikkeling van het centrale zenuwstelsel en de hersenen, sturen door hun bewegingen het kind tijdens de uitdrijving uit het geboortekanaal en zorgen ervoor dat het de eerste maanden van zijn bestaan kan overleven.

 

Elke reflex is gekoppeld aan een bepaald gebied in het brein, met als doel het kinderlijf en brein goed samen te laten werken op zowel fysiek, als sociaal/emotioneel en cognitief vlak. Reflexen zijn de springplanken om naar een volgend bewegingspatroon te komen. Zij slijpen, ieder op hun eigen manier, een bewegingspatroon in. De taak van een reflex zit erop wanneer het bewegingspatroon goed begrepen is.

 

Laten we de asymmetrische tonische nekreflex (ATNR) als voorbeeld nemen. De reflex is de volgende: de baby draait zijn hoofd, het been en de arm strekken aan de zijde waar het hoofd naar toedraait. Het been en de arm aan de andere zijde buigen. Deze reflex heeft onder andere als doel om de oog-hand coördinatie te sturen om zodoende bewust ‘pakken en reiken’ te ontwikkelen. Je kijkt naar de zijde waar je iets wilt pakken en stuurt daarbij je arm/hand. Wanneer het kinderlijf en brein de beweging goed begrepen hebben, zal de reflex uitdoven. Dan wordt de niet-bestuurbare beweging (de reflex) overgenomen door hogere hersendelen en kan bewuste sturing plaatsvinden. Het kind ziet iets, wil het pakken en kan bewust hiernaar grijpen in een gecoördineerde beweging.

 

Er zijn ook reflexen die het hele leven actief blijven. Dat zijn bijvoorbeeld de houdingsreflexen en overlevingsreflexen. De houdingsreflexen zorgen ervoor dat het evenwicht bewaard kan worden. Een voorbeeld van een overlevingsreflex is de opvangreflex: de armen en handen worden vooruit gestrekt bij een val om de klap op te vangen. Zo wordt het gezicht beschermd.

 

Goed ontwikkelde bewegingspatronen vormen de basis voor het evenwicht, de zintuigen, tijd en ruimtebesef, motorische – en visuele vaardigheden en de motoriek.  Deze vaardigheden zijn ook weer de basis voor sociaal-emotionele vaardigheden en cognitieve ontwikkeling. Hoe dit werkt is te zien in de afbeelding van het ontwikkelingslab dat bodymap gebruikt.(bron: bodymap)

Deze afbeelding stelt een ontwikkelingslaboratorium voor. Je ziet een aantal rijen op elkaar gestapelde flesjes die met elkaar verbonden zijn via slangetjes. De onderste flesjes zijn de reflexen, de rijen flesjes daarboven betreffen het evenwicht en de oprichtingsreflexen, daarna volgen de flesjes met de zintuigen, propriocepsis, lateraliteit, grove, fijne motoriek, visuele en auditieve vaardigheden en uiteindelijk de fles waarin alles samenkomt: zoals het leren, handelen, zelfvertrouwen, stressbestendigheid en communicatie.

 

Om in balans te kunnen opgroeien en om volledig gebruik te kunnen maken van je potentieel, moet elk flesje gevuld zijn. Dit vullen gebeurt stap voor stap, van beneden naar boven. Pas als de onderste rij goed gevuld is, kan de volgende rij flesjes gevuld gaan worden. Het tempo waarin de flesjes zich vullen is afhankelijk van verschillende factoren zoals bijvoorbeeld: de (ontwikkelings)leeftijd van het kind, de fysieke gesteldheid van het kind, de zwangerschap en geboorte, de persoonlijkheid van het kind en de omgevingsfactoren. Daarbij is ieder kind uniek en zal de ontwikkeling voor ieder kind dus niet gelijk op gaan: elk kind houdt zijn eigen leerweg aan.

 

De misvatting

 

Men is nog niet gewend om te denken aan niet geïntegreerde bewegingspatronen wanneer er bij het kind sprake is van fysieke klachten of leer-gedragsproblematiek. Dat komt omdat er veelal nog vanuit wordt gegaan dat de meeste reflexen uitdoven en ten slotte verdwijnen. Echter: niets blijkt minder waar. Reflexen doven uit, maar blijven latent aanwezig. Wanneer er een disbalans optreedt tussen lijf en brein als gevolg van een stressfactor zoals bijvoorbeeld ziekte, een (geboorte) trauma, niet natuurlijke bevalling of een een niet veilige omgeving, kan de reflex aanwezig blijven of opnieuw op ‘aan’ gaan, als een overlevingsstrategie. Bewegingen zijn dan minder goed bestuurbaar. Want een reflexmatige beweging heeft altijd voorrang en verstoort zo het normaal functioneren. Het kind zal deze niet gewenste bewegingen en reacties willen onderdrukken of compenseren en dat kost hem ‘bakken vol energie’. Extreme vermoeidheid, prikkelbaarheid, overgevoeligheid, achterstand in de fijne- of grove motoriek, leer-lees achterstand of een verstoorde werking van het immuunsysteem zijn zomaar wat voorbeelden van problematiek die hierdoor veroorzaakt kunnen worden.

 

Bijvoorbeeld: Wanneer de grijpreflex nog niet goed geïntegreerd is, zal elke prikkel van de hand ervoor zorgen dat deze weer opengaat. Het kind zal de pen steeds steviger vasthouden(vuistgreep) om ervoor te zorgen dat zijn pen niet uit de handen glijdt. Netjes schrijven of binnen de lijntjes kleuren zal daardoor veel moeite kosten of gewoonweg niet lukken. Of: Het kind dat niet stil kan zitten, wil dat wel, maar het lukt hem niet omdat de oprichtreflexen niet geïntegreerd zijn. Het zal gaan hangen op zijn stoel, wiebelen, en regelmatig afdwalen met zijn gedachten. Deze reflexen zijn namelijk ook verantwoordelijk voor aandacht en focus. Een (faal) angstig kind wil wel anders denken maar als de overlevingsreflex, nodig bij de geboorte, nog actief is, blijft dit kind in de alarmstand staan. Dan is de veroorzaker van de angst dus niet een negatieve gedachte of emotie, maar een reflex die niet tot rust is gebracht.

 

De valkuil is dat men aan het werk gaat met dat wat er mis gaat. Rekensommen geven, het oefenen van het vangen van een bal, staan op één been of het kind continu aanspreken op zijn niet gewenste gedrag. Dit zijn vaak eindeloze pogingen om een flesje gevuld te krijgen. Het kind wil wel anders, maar het lukt gewoon niet omdat één of meerdere onderliggende flesjes, die de basis vormen, nog niet vol zijn. Vaak met onmacht en verdriet van alle partijen tot gevolg.

 

Wat doe je dan wel?

 

Vanuit het oogpunt van de bewegingspatronen als basis van ontwikkeling, ga je je niet bezig houden met de vaardigheid die er mis gaat, maar ga je zoeken naar welk bewegingspatroon nog niet geïntegreerd is. Welk bewegingspatroon wordt nog niet begrepen, waardoor de samenwerking tussen lijf en brein nog niet goed lukt met gevolgen voor alle gebieden: denken-voelen-doen. Met dit patroon ga je aan het werk. Op deze manier wordt de basis gelegd of verstevigd, waardoor het kind de ontwikkeling zelf verder op zal pakken.

Door het volgen van een (licht) bewegingsprogramma kan er in de meeste gevallen relatief snel verbetering optreden. Het bewegingsprogramma bestaat uit oefeningen, spelletjes, massage en houdings-bewegingstips, gericht op de bewegingspatronen die ondersteuning behoeven.

Er zijn verschillende therapievormen die zich hiermee bezighouden zoals masgutovainppbraingymbodymap. 

Ontwikkelen begint met bewegen. Als er iets anders gaat dan gewenst kun je door gericht bewegen de ontwikkeling een zetje geven of bijsturen. Een prachtige manier van werken met mooie resultaten.

 

Carla van Wensen

 

Auteur: de Ik-fabriek: laat je lijf en hersenen samenwerken en maak Ik-kracht

https://www.swpbook.com/boek/1980/de-ik-fabriek

 

Delen op: