‘Stevig staan’ begint met bewegen: de Ik-fabriek

Om fysiek en emotioneel tegen een stootje te kunnen, te kunnen spreken, lezen, luisteren of bewegen, is het van belang dat het kinderlijf en brein basisbewegingspatronen begrijpen en als team kunnen uitvoeren. Pas dan kan het kind zich veilig voelen, zijn aandacht ergens op richten, zich verbinden met zichzelf en anderen en informatie integreren en verwerken. Door kennis te hebben van de bewegingspatronen en door te weten wat voor doel deze bewegingen dienen kan er op een speelse en luchtige manier ingegrepen worden wanneer het kind niet lekker in zijn vel zit, zich anders dan anders ontwikkelt (fysiek en sociaal-emotioneel), pijn heeft of niet begrepen of niet gewenst gedrag laat zien.

Bewegen en ontwikkelen: onlosmakelijk verbonden

De invloed van bewegen op de ontwikkeling en het welbevinden van het kind staat momenteel volop in de belangstelling. Niet alleen in het onderwijs wordt men zich bewust dat kinderen beter leren wanneer zij daarbij bewegen. Ook therapeuten en coaches integreren bewegingsvormen steeds meer in hun behandelingen.

Bewegen en ontwikkelen blijkt onlosmakelijk verbonden. Hoe het kind beweegt laat niet alleen zien in welke motorische ontwikkelingsfase het zit. De manier waarop het beweegt laat vooral zien hoe het kind zich voelt, hoe het denkt en waarom het doet zoals het doet. Dit gegeven kun je ook omdraaien. Door in te grijpen in het bewegen kun je de ontwikkeling van het kind ondersteunen of bijsturen wanneer het uit balans dreigt te gaan.

Ontwikkeling van de bewegingspatronen.

De ontwikkeling van het kind vindt plaats volgens vaste bewegingspatronen.(1)(2)Dit start al op in de baarmoeder. Bij elk bewegingspatroon horen specifieke bewegingen. Deze ontwikkelen in een vaste volgorde, in een min of meer vaststaand tijdschema. De patronen hebben ieder voor zich een functie en zijn bedoeld om het kind weer een stap verder te helpen in zijn ontwikkeling. Om de namen van deze bewegingen te duiden wordt gebruik gemaakt van terminologie welke ook in de geneeskunde plaatsvindt. Er wordt een indeling van de bewegingen gemaakt benoemd naar de anatomische vlakken.

Er zijn drie lichaamsvlakken aan de hand waarvan het kind zich ontwikkelt. Als eerste leert het kind zich bewegen in het frontale vlak. Dit vlak verbindt de voor- en de achterkant van het kinderlijf. Daarna ontwikkelen de bewegingen welke horen bij het transversale vlak. Dit vlak verbindt de onder- en de bovenkant. Vervolgens ontwikkelen de bewegingen welke behoren bij het sagittale vlak. Dit vlak zorgt ervoor dat de rechter-en linkerzijde van het lichaam zich met elkaar kunnen verbinden.

In het frontale vlak (voor- achter vlak) vinden de bewegingen vooroverbuigen (flexie) en achteroverbuigen (extensie) van de romp plaats. In het transversale vlak (boven- ondervlak) kan het kind zich helemaal uitstrekken, op de tenen lopen, zijn beide handen/armen bewegen, of juist door de knieën zakken en beide voeten/benen bewegen. Dit worden homologe bewegingen genoemd. In het sagittale vlak (links- rechts vlak) vinden met name de zijwaartse bewegingen plaats. Aanvankelijk zal het kind alleen met zijn rechter of linker zijde bewegen. Dan is er sprake van een homolaterale beweging. Wanneer hij dit onder de knie heeft zal het links- rechts vlak hem leren dat er ook bewegingen gemaakt kunnen worden die de middellijn kunnen oversteken. Deze worden de contralaterale bewegingen genoemd.

Primaire reflexen, de bouwstenen van een bewegingspatroon

De ontwikkeling van de bewegingspatronen vindt plaats aan de hand van primaire reflexen. Primaire reflexen zijn ketens van bewegingen die in een vaste volgorde ontstaan en onwillekeurig plaatsvinden. Dit betekent dat de bewegingen niet te beïnvloeden zijn met de ‘wil’, de baby kan de beweging niet zelf sturen. Een voorbeeld van een reflex is de asymmetrische tonische nekreflex (ATNR). Wanneer het hoofd gedraaid wordt, strekken de arm en been aan de zijde waar de baby naar toe kijkt en buigt de andere zijde. Een van de fysieke functie s van de ATNR is het ontwikkelen van de oog-hand coördinatie. Kijken naar iets om het vervolgens te kunnen pakken. Een niet goed uit- ontwikkelde ATNR kan problemen geven op fysiek niveau met bijvoorbeeld de fijne motoriek (het schrijven). Op sociaal-emotioneel niveau kan het kind problemen hebben met communicatie, bijvoorbeeld het niet begrijpen van woordgrappen, of raakt het snel het overzicht kwijt wanneer er teveel informatie verwerkt moet worden.

Reflexen zijn volautomatische bewegingen die bijdragen aan de ontwikkeling en groei van de baby in de baarmoeder maar ook tijdens en na de geboorte een belangrijke functie hebben. Aan de hand van de reflexen kan de baby zich door het geboortekanaal bewegen, leert het zenuwstelsel hoe het om kan gaan met prikkels, het spier en skeletstelsel hoe het zich kan aanspannen en ontspannen, de ogen en de handen samen te werken en leert de baby te rollen, kruipen, staan en lopen. Een baby ontdekt op deze manier zijn eigen lichaam en zodoende ook hoe hij zich verhoudt ten opzichte van de buitenwereld. Tussen een half jaar en een jaar na de geboorte lijken de reflexen zomaar te verdwijnen. Dit is echter niet het geval: een baby oefent zijn bewegingen en krijgt daardoor grip op zijn reflexen. Hoe ouder het kind wordt, hoe meer het zijn bewegingen leert sturen en zodoende worden de reflexen geremd. Elk bewegingsvlak kent zijn eigen reflexen en is verantwoordelijk voor het aanleren van specifieke vaardigheden, zowel fysiek,sociaal-emotioneel en cognitief. De reflexen helpen hierbij. Zij zijn de springplanken om naar een volgende bewegingspatroon te komen. (3)(4)(5)

Integratie lichaam-brein

Elk bewegingsvlak, elke beweging die hierin plaats vindt heeft een functie, zowel voor het lijf als voor het brein. Bijvoorbeeld: de bewegingspatronen in het frontale vlak hebben op sociaal- emotioneel/cognitief niveau de taak het kind te leren hoe het aandachtig kan zijn, hoe het zich kan focussen en op kan richten tegen de zwaartekracht. Op fysiek niveau hebben zij de taak te zorgen voor de ontwikkeling van de zintuigen en het immuunsysteem. Pijn-temperatuur-hongergevoel en dorst zijn enkele van de centra die door de bewegingspatronen in dit vlak bestuurd worden en vice versa. Het frontale vlak heeft uiteindelijk in zijn geheel, als hoofdtaak, ervoor te zorgen dat het kind kan overleven en zich veilig voelt. Deze taak kun je terugzien in de bewegingen die horen bij dit vlak: flexie/extensie (buigen en strekken)

Lichaamstaal

De bewegingen flexie/extensie die plaats vinden binnen dit vlak laten het kind ervaren dat het een keus heeft om deel te nemen, aandacht/focus (naar voren te bewegen) of even afstand te bewaren, te ontspannen (naar achter te bewegen). In een gezonde situatie balanceert het kind gedurende de dag rond zijn zwaartepunt. Aandacht, focus en ontspanning wisselen elkaar af. Het kind beweegt mee, richt zijn aandacht, naar voren, of trekt zich terug, leunt achterover. Hoe de bewegingen buigen en strekken van belang zijn voor het overleven wordt meer zichtbaar wanneer er gevaar dreigt.

Afhankelijk van de situatie en van dat wat er bij het kind als persoonlijkheidskenmerk past zal het vechten, zijn vuisten ballen en de vijand/de situatie te lijf gaan, of vluchten: zichzelf terugtrekken of er vandoor gaan. Wanneer dat wat er gebeurt te veel of te verwarrend is kan het kind verstijven, niet in staat om tot welke actie dan ook te komen. Deze bewegingen zijn fundamentele bewegingspatronen, functioneel en vinden in een gezonde situatie volautomatisch plaats. Het brein integreert de informatie, het lichaam voert de informatie uit.

Bewegingsstrategie onder stress

Maar soms gaat het anders. Ziekte, voeding insufficiënties, niet natuurlijke/stressvolle geboortes, angst of een moeilijke zwangerschap zijn voorbeelden van stressfactoren die het lijf en brein uit balans halen. Door de stress en/of de uitputting kunnen het lichaam en het brein de normale bewegingspatronen niet integreren. Er wordt dan gezocht naar een compensatoire manier van bewegen. Het kind zoekt als het ware naar een overlevingsstrategie, naar een manier waarop zijn lijf en brein wel tot samenwerking kunnen komen. De strategieën waar het kind dan voor kan kiezen zijn de volgende: een hyperreactie, een hyporeactie of een verstijven.

Laten we weer eens kijken naar de bewegingen in het frontale vlak. De bewegingen die ervoor zorgen dat we kunnen overleven en aandachtig kunnen zijn. Wat zie je gebeuren bij een hyperreactie? Het kind zal zich figuurlijk en letterlijk teveel naar voren bewegen. Het is niet te stoppen, niet te remmen. Alles staat op ‘aan’. De spieren zullen zich spannen, de vuisten ballen, de tenen klauwend in de grond. Zij kunnen schelden, tieren, gillen, huilen en niet voor rede vatbaar zijn. Dit zijn de kinderen die eerst doen, en dan pas denken. Er zit geen kwade wil bij, alles gaat volautomatisch, wordt bestuurd door dat deel van het brein wat maar één ding wil: overleven!.

Wat zie je gebeuren bij een hyporeactie? Het kind zal zich figuurlijk en letterlijk achteruit bewegen. Het kan ook nu een gespannen lichaamshouding hebben, vaker zal het zich slap voelen, niet stevig op de benen staan. Het kind wil maar één ding: vluchten. Het rent weg of kruipt achter zijn moeder.

Ook de kinderen die achterover leunen op hun stoel, de armen over elkaar slaan en geen enkele zin hebben om met jou te praten vallen hieronder. Ze gaan op ‘uit’ en hebben geen zin om mee te doen. Soms verstijven kinderen. Dan lijken ze niet in staat om te bewegen, te praten, iets te doen. Dit zijn ook de kinderen die alle figuurlijke deurtjes in hun lijf en brein dicht doen, niet meer bereikbaar voor de wereld om hen heen.

Ook bij deze reacties denkt het kind niet na, maar doet het gewoon: het zijn overlevingsstrategieën.

Hoe kun je hiermee aan de slag?

Het gedrag dat een kind laat zien, op welke manier het kind denkt óf hoe het kind zich emotioneel voelt, is zichtbaar in zijn manier van bewegen. Door samen met het kind te bewegen of in te grijpen in de manier van bewegen kun je het kind ondersteunen of bijsturen in zijn ontwikkeling.

Het kind dat uit balans is gegaan in het frontale vlak heeft behoefte aan grounding en veiligheid. Door terug te gaan naar de fundamentele bewegingspatronen, behorende bij dit vlak, breng je rust terug in het lijf en brein. Via sensorische stimulatie (het aanraken) en motorische input (het bewegen) laat je het kind ervaren hoe de beweging aanvankelijk bedoeld is. Je leert het kind bewegingspatronen aan die het mogelijk zelf nog niet ontdekt heeft of weer vergeten is. Vele bewegingsvormen kun je hiervoor gebruiken: actief bewegen (beweegspelletjes of in oefenvorm), passief bewegen, het aanraken van key-points (sleutelgebieden in het lijf via welke motorische- of sensorische prikkels gegeven kunnen worden) of middels massagetechnieken. Afhankelijk van dat wat je samen met het kind wilt bereiken worden bewegingspatronen gestimuleerd of juist gesedeerd.

Op deze manier kun je in elk vlak aan de slag met de bijbehorende bewegingspatronen, rekening houdend met de hulpvraag van het kind en dat wat het kind door middel van zijn bewegingen laat zien.

 

Dit artikel is geschreven naar aanleiding van de uitgave van de Ik-fabriek, laat je lijf en hersenen samenwerken, augustus 2017, SWP Amsterdam

Carla van Wensen

Fysio-manueeltherapeut-integraal kindertherapeut-auteur-docent

 

(1)Bron: Hackney, P. (2002). Making connections: total body integration through Bartenieff fundamentals. London: Routledge.

(2)http://www.limsonline.org/what-laban-movement-analysis-lma

(3)  www.masgutova.nl

(4) www.inpp.nl

(5)www.movementbasedlearning.nl

 

Delen op: