De Moro-reflex treedt op wanneer de baby blootgesteld wordt aan een plotselinge verandering: (fel) licht, (hard) geluid, temperatuursverandering (in bad doen) of wanneer zijn evenwichtsorgaan wordt gestimuleerd door de stand van het hoofd te veranderen. Nekspieren, armen en beenspieren spannen aan. De baby ademt in, heft zijn armen symmetrisch zijwaarts (abductie-elevatie), de vingers spreiden en de baby verstart. Daarna volgt de uitademing, een kreet of een huilbui, de armen kruisen voor de borst en de baby komt weer tot rust.

Het vegetatieve zenuwstelsel

De Moro-reflex is nauw verbonden met het vegetatief zenuwstelsel, ook wel autonoom zenuwstelsel genoemd. Dit zenuwstelsel bestaat uit twee delen: het orthosympatisch zenuwstelsel en het parasympatisch zenuwstelsel. De orthosympaticus zorgt voor actie en verhoogd het alertheidsniveau. De parasympaticus zorgt voor ontspanning, herstel van alle weefsels en zet het spijsverteringsproces in werking. Deze twee houden elkaar normaal gesproken in evenwicht. Wanneer het ene deel van het zenuwstelsel aan het werk is, heeft het andere deel rust en omgekeerd. Elke cel in het lijf heeft verbinding met het vegetatief zenuwstelsel en zo krijgt een cel de mogelijkheid om in actie te komen of om uit te rusten. Op deze manier bewaakt het vegetatieve zenuwstelsel de balans: de homeostase.

Naast het bewaken van de homeostase heeft het vegetatief zenuwstelsel als voornaamste doel ‘overleven’. Wanneer er gevaar dreigt, zet het vegetatieve zenuwstelsel het vecht/vluchtmechanisme via het orthosympatisch deel in werking. Alle cellen worden in de alarmstand gezet met behulp van stresshormonen als adrenaline en cortisol: het hart gaat sneller kloppen, de spieren spannen, de bloeddruk stijgt en de ademhaling versnelt. Het lichaam en het brein komen in opperste staat van paraatheid en varen puur op instinct: moet ik nu vechten of vluchten? Deze reactie is een oeroud mechanisme dat de mens in tijden van gevaar helpt te overleven. Bijvoorbeeld als er brand uitbreekt: moet ik het huis uitrennen (vluchten) omdat de situatie al te ver uit de hand gelopen is of is de situatie nog zodanig dat ik kan proberen de brand te blussen (vechten).

Nadat de alarmsituatie geweken is, zal het vegetatief zenuwstelsel zorgen voor herstel. De parasympaticus komt in actie; de cellen kunnen regenereren en bijtanken, Informatie-gevoelens-gedachtes worden verwerkt en geïntegreerd, er is genoeg rust om te slapen, het lichaam kan de afvalstoffen kwijt en zodoende nieuwe energie opdoen.

Functie van de Moro-reflex:

Een baby is nog niet genoeg volgroeid om zelf vast te stellen of de verandering (in waarneming) een gevaar oplevert of niet. Daarom ‘doet de hersenstam dat’ voor de baby in de vorm van de Moro-reflex. De Moro-reflex zet het vecht/vlucht mechanisme in werking door het sympatisch zenuwstelsel te activeren. Stressstoffen als adrenaline en cortisol worden aangemaakt met als doel: het alertheidsnivo verhogen om te kunnen overleven! De eerste fase van de Moro is er één van verlamming door angst. De baby ademt in, onder invloed van de orthosympaticus spant hij alle grote spiergroepen aan, klaar om te vechten of te vluchten, slaat de armen uit één, spreid de vingers en verstart. De vrijgekomen adrenaline zorgt er mede voor dat er weer actie ondernomen wordt door de spieren: het kind slaat zijn armen voor de borst, en gaat huilen.

De reflex ontwikkelt in de negende week na de conceptie in de baarmoeder en wordt ongeveer de dertiende week na de geboorte geïnhibeerd. Dan wordt de Moro-reflex overgenomen door de zogenoemde volwassen schrikreflex: de baby schrikt, knippert met de ogen, ademt in, trekt de schouders op, beweegt de armen en neemt een snelle inademing. Daarna kijkt hij rond om te kijken waar het gevaar vandaan komt en kan dan min of meer inschatten of dit gevaar reëel is of niet.

Een niet-geïntegreerde Moro-reflex

In het artikel ‘ontwikkelen begint met bewegen’ wordt uitgelegd dat reflexen soms niet uitdoven, maar aanwezig blijven. Te denken valt aan oorzaken als een geboortetrauma, ziekte of stress. Ook de Moro-reflex kan aanwezig blijven. Het kind zal als gevolg hiervan voortdurend in de alarmstand staan, klaar om te bevriezen, te vechten of te vluchten, wanneer iets hem teveel wordt, te verwarrend is.

Vicieuze cirkel

Het kind belandt in een vicieuze cirkel. Door de reflex worden er stresshormonen aangemaakt om te kunnen reageren op het dreigende gevaar. Echter: Door deze hormonen neemt ook de gevoeligheid van de zintuigen toe, waardoor het kind extra veel zal waarnemen, nog meer te verwerken krijgt en eerder uit balans zal gaan. De parasympaticus komt nauwelijks aan bod waardoor de balans tussen inspanning-ontspanning (actie-herstel) verstoord wordt.

Bijnieruitputting

Door een nog aanwezige Moro-reflex kan het kind niet herstellen en raakt het overprikkeld op allerlei gebieden: fysiek en emotioneel. Door de continue aanmaak van stresshormonen raken de bijnieren uitgeput waardoor het immuunsysteem niet adequaat meer kan reageren. Het lichaam kan afweerreacties gaan vertonen op schijnbaar normale (voedings)stoffen. Kinderen met een nog aanwezige Moro-reflex hebben vaak keel-neus-oor (KNO) klachten, problemen met de luchtwegen, huid of reageren sterk of allergisch op voedingsstoffen. Door de stress wordt de suikerhuishouding ontregeld waardoor stemmingswisselingen kunnen ontstaan. Door uitputting van het hele fysieke systeem kunnen na van verloop van jaren burn-out klachten ontstaan.

Het kind met een nog aanwezige Moro-reflex is nooit zeker van binnenuit. Zijn lijf heeft nergens controle over. Elke onverwachte prikkel (fysiek of emotioneel) zet hem op scherp. Het kind met een nog aanwezige Moro-reflex is heel snel, of misschien wel continu, overprikkeld.